Mieren zijn niet alleen opmerkelijk vanwege hun sociale organisatie, maar ook vanwege hun fysieke structuren die hen helpen te overleven, te communiceren en zich aan te passen aan een breed scala aan omgevingen. Van de architectuur van hun nesten tot het gespecialiseerde ontwerp van hun lichamen, elk structureel detail speelt een rol in het succes van de kolonie. De essentiële woordenschat over mieren – Deel 3 introduceert belangrijke termen met betrekking tot neststructuren, exoskeletten en lichaamsdelen van mieren, en biedt een duidelijke en toegankelijke basis om te begrijpen hoe vorm en functie samenkomen in de biologie van mieren. Hoewel dit overzicht niet volledig is, biedt het de essentiële bouwstenen om de anatomie en constructie van mieren in meer detail te onderzoeken. Als u wat meer context wilt, sluit dit artikel natuurlijk aan op Deel 1 en Deel 2, waarnaar voor meer informatie zal worden verwezen.
1. Mierennest
Een mierennest is de interne leefstructuur van een kolonie. Het bestaat uit kamers en tunnels waarin de koningin, het broedsel (eieren, larven, poppen) en voedselvoorraden worden ondergebracht. Nesten kunnen ondergronds zijn, in een boom, in hout, rotsen, planten of zelfs in een enkele eikel.
2. Mierenhoop
Strikt genomen is een mierenhoop de zichtbare hoop aarde of zand die boven sommige nesten wordt opgebouwd. In het algemeen gebruik verwijst “mierenhoop” echter vaak naar het hele nestsysteem, inclusief zowel ondergrondse als bovengrondse structuren.
3. Exoskelet
Mieren hebben geen schaal. In plaats daarvan hebben ze een exoskelet, een uitwendig skelet dat bestaat uit chitine. Deze structuur biedt bescherming, dient als bevestigingspunt voor spieren en voorkomt vochtverlies.
4. Integument
Het integument is de volledige buitenste bedekking van het lichaam van de mier. Het omvat het exoskelet en de bijbehorende lagen, en vormt de grens tussen het insect en zijn omgeving.
5. Chitine
Chitine is een structureel eiwit dat wordt geproduceerd door mieren en andere geleedpotigen. Het vormt het belangrijkste bestanddeel van het exoskelet, in tegenstelling tot schelpen, die op calcium zijn gebaseerd en zich buiten het lichaam van het dier bevinden.
6. Gaster
De gaster is het achterste deel van het lichaam van een mier, in niet-vaktaal gewoonlijk het achterlijf genoemd. In de entomologie wordt de voorkeur gegeven aan “gaster”, omdat dit de petiolus-segmenten uitsluit.
7. Samengesteld oog
Mieren hebben samengestelde ogen die bestaan uit talrijke visuele eenheden, ommatidia genaamd. Deze ogen zijn goed aangepast om bewegingen waar te nemen in plaats van gedetailleerde beelden te vormen.
8. Ocelli
Ocelli zijn eenvoudige ogen die zich bovenop het hoofd bevinden. Ze detecteren lichtintensiteit en oriëntatie en komen vooral voor bij gevleugelde mieren, zoals koninginnen en mannetjes.
9. Bladsteel
De bladsteel is het smalle middengedeelte (of de smalle middengedeelten) dat de thorax met de gaster verbindt. De vorm ervan wordt vaak gebruikt om mierensoorten te identificeren.
10. Kaken
Mandibels zijn de krachtige kaken van de mier, die worden gebruikt voor het dragen van voedsel, het graven in de grond, het verdedigen van de kolonie en het manipuleren van het broedsel..

